Wat ís een handicap eigenlijk? Die vraag lijkt eenvoudig, maar is dat allerminst. Het antwoord hangt sterk af van het perspectief dat je hanteert – en van de taal die je gebruikt. In het sociale model betekent een handicap: het resultaat van een omgeving die niet toegankelijk, niet inclusief en niet ingesteld is op mensen met een beperking. Een handicap is dus geen individueel defect, maar een interactieprobleem. Je ondervindt pas een beperking, wanneer je omgeving je belemmert om mee te doen. Denk aan het openbaar vervoer: als je niet kunt instappen omdat er geen loopbrug is, geen begeleiding beschikbaar is of geen duidelijke bewegwijzering is voor blinden en slechtzienden, dan ontstaat de handicap. Niet omdat jij faalt, maar omdat de omgeving tekortschiet. Een functiebeperking heb je nu eenmaal – fysiek, zintuiglijk of anderszins. Maar de toegankelijkheid van de wereld om je heen, zowel fysiek als sociaal, bepaalt of je daarin kunt functioneren met eigen regie en waardigheid.
De oorsprong van het woord is opvallend: ‘handicap’ komt van het Engelse hand-in-cap, een gokspel uit de 17e eeuw waarin men zijn inzet verborgen hield in een pet. Je was ‘beperkt’ omdat je iets niet kon zien. Later werd het begrip overgenomen in de paardenrensport: het snelste paard kreeg een gewicht om de nek of moest met een achterstand beginnen – een ‘handicap’ om de wedstrijd eerlijker te maken. Het doel was balans. Pas veel later verschoof de betekenis naar mensen: van sport naar tekort, van gelijkmaker naar achterstand. Zelf heb ik het begrip nog gekend in de sport. Ik was goed in biljart, en moest met een hogere score winnen dan mijn tegenstander binnen hetzelfde aantal beurten – ook dat was een handicap. Ook bij voetbal onder kinderen komt dit voor: het zwakkere team krijgt een voorsprong. De handicap is daar dus een spelregel voor gelijkheid. Maar toen deze sportterm werd toegepast op mensen, veranderde het van een neutrale in een negatieve lading: een beperking, een gebrek, een afwijking. Zo ontstond ook het woord ‘invalide’ – letterlijk: minder geldig. Een pijnlijk woord, dat helaas nog steeds wordt gebruikt. Laten we woorden als ‘invalide’ en ‘mindervalide’ achter ons laten. Ze reduceren mensen tot minder-zijn. En dat zijn ze niet. Taal vormt beeldvorming – wees bewust We nemen taal vaak onbewust over. Ook mensen met een beperking gaan zichzelf soms zien zoals de samenleving hen benoemt. Dat maakt taal een krachtig instrument – maar ook een gevaarlijk wapen. Woorden creëren beelden. En beelden sturen gedrag. Daarom is het cruciaal om het begrip ‘handicap’ niet toe te passen op de persoon, maar op de context. De samenleving heeft een handicap – niet de mens. Een ontoegankelijke omgeving, uitsluiting op school of werk, sociaal isolement: dát is waar de beperking ontstaat. Toegankelijkheid moet breed worden begrepen: in infrastructuur, communicatie, onderwijs, cultuur, zorg, arbeid en sociale relaties. En tegelijkertijd is het geen eenrichtingsverkeer. Ook de persoon met een beperking draagt verantwoordelijkheid: om zich te ontwikkelen, weerbaar te zijn, op te komen voor zijn rechten en zijn plek op te eisen in de samenleving. Inclusie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Van beleidsmakers, burgers én mensen met een beperking zelf.
We moeten af van het idee dat een beperking het volledige beeld van een mens bepaalt. Mensen zijn geen ‘gehandicapten’ – ze zijn mensen mét een functiebeperking. En die functiebeperking zegt niets over hun waarde, hun kracht of hun toekomst. We plakken te vaak het label van ‘beperking’ op het hele mens-zijn. Maar dat is een cognitieve misser: het brein houdt ons voor de gek. We zien wat afwijkt, vergroten het, en maken het bepalend. Maar in werkelijkheid is de mens zoveel méér dan zijn beperking. Daarom pleit ik voor een ander perspectief: Ik heb geen handicap. Ik heb een oogprobleem. Mijn omgeving is vaak onvoldoende ingericht op die beperking. Dus het is de samenleving die een beperking heeft – niet ik. Mijn verantwoordelijkheid is om mentaal sterk te blijven, weerbaar en veerkrachtig te zijn. Om mij zichtbaar te maken, op te komen voor mijn plek, en gewoon als mens behandeld te worden.
De manier waarop we naar beperkingen kijken, bepaalt hoe we beleid maken, onderwijs inrichten en sociale omgang vormgeven. Verschillende modellen bieden verschillende lenzen: Het medisch model: focust op het fixen van het individu Het sociale model: focust op drempels in de samenleving Het culturele model: focust op identiteit en beleving Het mensenrechtenmodel: focust op rechtvaardigheid en participatie Het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is een voorbeeld van het mensenrechtenmodel. Het beschouwt handicap als een tekort aan bewustzijn en toegankelijkheid in de samenleving. Daarom zijn wetten en waarborgen nodig – want inclusie komt niet vanzelf. Tot slot: taal is nooit neutraal De woorden die we gebruiken, vormen onze werkelijkheid. Ze bepalen hoe we kijken, denken en voelen. Ze creëren ruimte of sluiten uit. Laten we dus bewust en zorgvuldig omgaan met onze taal. Laten we durven spreken over wat wringt, wat schuurt, wat beter kan. Laten we de verantwoordelijkheid nemen om inclusie niet als trend, maar als noodzaak te zien. Want uiteindelijk gaat het niet om het label ‘handicap’, maar om het mens-zijn daarachter. Auteur John Willemse